Mist

Marnix was anders dan anderen.
Zijn moeder weet dit aan zijn vroegtijdige geboorte.
Na zeven maanden zwangerschap was hij  veel te klein om buiten de couveuse te overleven. Dus sleet hij de eerste maanden van zijn bestaan achter het glas, ver weg van de liefkozende armen van zijn ouders. Zo ging dat in de jaren vijftig. Pas na zes weken voelde hij de warmte van zijn moeder, hoorde hij haar hartslag, maar toen herkende hij die al niet meer.
Marnix ontwikkelde zich lichamelijk goed, maar geestelijk bleef hij achter.
Hij kon uren achtereen voor zich uit staren terwijl hij zijn bovenlichaam ritmisch heen en weer wiegde.
Hoe ouder hij werd, des te meer het leek alsof alles langs hem heen ging.
Vanwege zijn handicap ging hij niet naar school. Zijn moeder vond het prima zo. De jongen was lief en rustig en zo kon ze hem een beetje in de gaten houden.
Toen hij tien was, kon niemand meer contact met hem maken. Marnix leefde in zijn eigen wereld. Stond het liefst de hele dag voor het raam in de verte te staren.
Het was een mistige ochtend in november. Marnix stond op zijn vaste plekje voor het raam.
De mist maakte zijn wereld overzichtelijk, het leek daar nu net als in zijn hoofd.
Hij opende de deur en stapte behoedzaam naar buiten.
Dit was zijn wereld. Hier voelde hij zich thuis. Langzaam werd hij een met de mist.
Toen zijn moeder hem niet op zijn vaste plekje vond en de deur geopend zag, sloeg ze alarm.
Er werd een zoektocht op touw gezet, maar het weer bemoeilijkte het zoeken. Na drie dagen trok de mist op. De jongen werd nooit gevonden. Maar ieder jaar, op een mistige dag in november, meende zijn moeder zijn silhouet in de nevel te ontdekken.

geschreven voor WE-300