Hester

Simon zat op zijn knieën naast Aagje die nog steeds bewegingloos op de grond lag.
Hij streek voorzichtig het bebloede haar uit haar bleke gezicht.|
“Kom op lieverd, laat me niet in de steek.” fluisterde hij
Peter hoorde de ambulance aankomen en liep snel naar buiten.
Even later kwam hij binnen met twee ambulancebroeders.
“Ik heb geprobeerd haar pols te voelen,”zei Maryam wanhopig, “maar ik kon geen hartslag vinden.”
“We zullen kijken, mevrouw.”Maryam en Peter trokken zich verder terug in het kleine halletje om de mannen ruimte te geven hun werk te doen.
“Ik voel een hartritme. Weliswaar zwak, maar ze leeft nog.”
Er ging een zucht van opluchting door de gang.
“We gaan haar eerst even onderzoeken op breuken en ander letsel, daarna brengen we haar naar het ziekenhuis. Ze heeft een flinke hoofdwond, dus ze zal in ieder geval een stevige hersenschudding hebben.”
Nadat Aagje grondig onderzocht was, werd ze behoedzaam op een brancard getild. Simon ging met haar mee in de ambulance. Peter en Maryam reden erachteraan met de auto.
*

Aagje verbleef in een andere dimensie. In flarden zag ze haar moeder en zus. Ze vertelde hen dat het goed ging met haar. Dat ze de liefde van haar leven had gevonden, dat Bianca gelukkig was met Willem. Ze zag Max, de labrador die haar jarenlang gezelschap had gehouden in de lunchpauzes. Hij kwispelde, maar ze kon niet bij hem komen.
Langzaam vervaagden de beelden en hoorde ze een onbekende stem iets tegen haar zeggen

*

Hester was moe. Ze was verpleegkundige op de afdeling intensieve zorg en ze had even schoon genoeg van al die klagende, zeurende patiënten. Kon zij het helpen dat er steeds minder personeel was, dat ze steeds minder tijd voor een praatje had? Dat de patiënten steeds minder bezoek kregen.
Hester had niet zoveel vertrouwen in de mensen. Te vaak was ze bedrogen. Eerst door haar vader die er plotseling vandoor was gegaan terwijl zij nog maar een klein meisje was, daarna haar moeder die haar in een pleeggezin had gedumpt zodat ze zelf met haar nieuwe vriend een nieuw leven op kon bouwen. Tot drie keer was ze in een relatie ingeruild voor een ander.
Ze was er helemaal klaar mee. Het leven was een puinhoop en oneerlijk.
Ze liep naar het bed van Mevrouw Vermeulen.
Gistermiddag was de vrouw binnengebracht.
Ze was van de trap gevallen. Ze had een lelijke hoofdwond, een zware hersenschudding en een breuk in haar sleutelbeen en rechterpols. Ze was nog steeds niet wakker geworden.
Haar man zat naast haar op een stoel, hij hield zijn ogen niet van zijn vrouw af.
In de wachtkamer wachtte al sinds gisteravond een groepje mensen en het leek alsof er steeds meer bij kwamen.
Eerst waren er de zwager van de vrouw en een buitenlandse vrouw. Daarna waren daar een roodharige jonge vrouw en haar man bijgekomen. Ze bleek een nichtje van de patiënt te zijn.
Vanochtend was het groepje uitgebreid met de groenteboer en zijn Surinaamse vrouw, een jong meisje, haar vriend en baby, die later opgehaald werd door de vader van het meisje. Ze waren samen gekomen met een echtpaar van rond de veertig, het bleek een neef van de patiënt en zijn vrouw te zijn. Ook herkende ze een verzorgster van het verpleegtehuis.
Hester stuurde Simon weg om even te rusten.
“Zodra ze bij kennis komt, zal ik u waarschuwen.” beloofde ze hem.
Hesters dienst zat er eigenlijk al op, maar iets hield haar op de afdeling.
Ze nam plaats op de stoel naast Aagjes bed en begon tegen Aagje te praten.
“U moet wel een heel speciaal iemand zijn, dat er zoveel mensen om u geven. Ik heb dit nog nooit meegemaakt, wel dat er kinderen of familieleden waren, maar nooit zoveel. En al helemaal geen kennissen of vrienden”
Ze controleerde de bloeddruk en trok de deken voorzichtig glad.
“Ik wilde dat er zoveel om míj gegeven werd, dat de wachtkamer vol zou zitten als ík in het ziekenhuis lag.”
Een tijdlang zat Hester zwijgend naast Aagje.
“U moet echt wakker worden hoor, u kunt nog niet gemist worden.”
Voorzichtig aaide ze over de bleke hand.
“Ik heb dorst.” hoorde ze ineens een zachte stem fluisteren.
Hester sprong op. Aagje was bij kennis.
Ze pakte een bekertje water en een rietje en liet de vrouw er voorzichtig een klein slokje van nemen.
“Mevrouw, u ligt in het ziekenhuis. U heeft een ongelukje gehad. Ik ben Hester, verpleegkundige. Ik ga even een dokter waarschuwen.”
Zo snel ze kon liep ze de gang op, waar ze Simon tegen het lijf liep, die net weer zijn plaats in wilde nemen naast zijn vrouw.
“Is er iets gebeurd?” vroeg hij, terwijl hij angstig naar de voorbijsnellende Hester keek.
“Ze is wakker! Ik roep een arts.”
Simon haastte zich naar de kamer waar Aagje lag. Voorzichtig deed hij de deur open en keek in het gezicht van zijn lieve Aagje.
De tranen liepen hem over de wangen.
“Lieverd, gelukkig je bent er weer. Ik was zo bang dat ik je zou verliezen.”
“Wat is er gebeurd? En wat mankeer ik. Ik heb zo’n hoofdpijn.”
“Rustig maar.” suste Simon “Je bent van de trap gevallen en hebt een zware hersenschudding.”
“Maryam…”
“Zij heeft je gevonden en de ambulance gebeld. Maar zeg maar niets meer, de dokter komt je zo onderzoeken.”
De arts kwam snel en constateerde na enkele testjes dat Mevrouw Vermeulen weer goed bij kennis was, geen blijvende gevolgen had overgehouden aan de val en met de nodige rust snel weer de oude zou zijn.
Met een “U heeft veel geluk gehad mevrouw.” verliet hij de kamer.
Hester was ondertussen naar de wachtkamer gegaan en had de wachtenden ingelicht. Huilend waren ze elkaar in de armen gevallen. Aagje zou weer helemaal beter worden.

Wordt vervolgd

Zeg het maar: