De strijd gaat door!

In mijn strijd om het huis overbodige-troep-vrij te krijgen, ben ik nu op de vliering aanbeland.
Ooit een steriele ruimte waar een enkele nog uit te zoeken verhuisdoos stond, nu –tien jaar later-  een uitdragerij, waar malle Pietje jaloers op zou zijn.
Wanneer ik mijn hoofd door het trapgat steek, voel ik de behoefde me onmiddellijk terug te trekken, de vlieringtrap dicht te klappen en er een enorm hangslot op te plaatsen. Maar laat ik doorzetten.
Ik verbaas me over de enorme hoeveelheid zooi, die we in een paar jaar verzameld hebben. En, gaf ik eerder de kinderen de schuld, het meeste is nog van mezelf ook!
Wat moeten we toch in vredesnaam met dertien weekendtassen? Of met een stapel oude dekens en dekbedden?
Verder kom ik een complete kampeeruitrusting tegen: bordjes, pannen, bestek, een vergiet…noem maar op. Iemand nog kampeerplannen deze zomer? Grrrratiezzz af te halen…..
En zo tuf ik door, langs balen wol (die gaan naar het werk van Worm), een verhuisdoos vol lapjes (wegkieperen) en dan de enorme berg speelgoed.
Het Thunderbirdseiland is voor zoon. Meenemen! Net als de doos construcs (of hoe heet dat spul ook al weer). Een grote mand met knuffels, uitzoeken en aan het goede doel geven?
Alle poppenspullen: bedje, wandelwagen, box, kinderzitje en poppenkleertjes leg ik netjes bij elkaar. Voor straks….als ik ooit oma word. Hetzelfde geldt voor het kindertafeltje, de twee bijpassende stoeltjes, het keukentje, de mini grasmaaier en het stofzuigertje (een echte Miele, gekregen bij de grotemensen-stofzuiger). Alles voor het kleinkind to be. Verwende aap!
De hoek met kerstspullen moet nog maar een maandje blijven liggen, na Sinterklaas zijn die spullen aan de beurt.
Dan sta ik met een doosje in de hand. Ik hoef het niet te openen, om te weten wat er in zit: glaasjes, geërfd van mijn moeder, te breekbaar om te gebruiken, maar al tien jaar op de zolder. Ik zet ‘m terug, die doe ik niet weg…..
Ik kijk om me heen. Het is nog steeds een slagveld.
Het wachten is op twee sterke mannen, die de spullen van me aan kunnen pakken en in de container zullen gooien.
Daarna gaat de vlieringtrap dicht en hang ik er een hangslot aan.
Hier geen nieuwe toevoer meer…..

De nalatenschap

Melissa was voor het wekelijkse thee-uurtje op bezoek bij haar moeder. Die leek na het overlijden van haar man nog brozer dan voorheen. Het zouden wel eens de laatste maanden voor  het oude mensje kunnen worden. En eerlijk gezegd zou dat niet verkeerd uitkomen.
Niet dat ze niet van haar moeder hield. O nee, ze had beslist warme gevoelens voor haar. Maar feit was, dat het geld van haar moeder hen voorgoed uit de brand zou helpen. Bovendien was moeder toch al bijna negentig. Ze had een hoge leeftijd bereikt en een mooi leven gehad.
Melissa keek nog eens goed om zich heen en schatte de waarde van de inboedel op zo’n vijf ton. Het huis zou zeker twee miljoen opleveren.
Haar ouders waren vermogend en Melissa en haar twee zussen waren in weelde opgegroeid. Hoe anders was het nu.
Rob was weer ontslagen. Geen idee waarom, maar hij had de pech iedere keer op de verkeerde plek terecht te komen, het werk was onder zijn niveau of te zwaar voor zijn zwakke gestel.
‘Is er wat, kind?’ vroeg de oude dame. ‘Smaakt de thee niet?’
‘Oh nee, die is prima moeder, ik maak me alleen wat zorgen om Rob, hij is weer ontslagen.’
Ach, dat is niet zo leuk, gelukkig hebben jullie nog een flinke buffer van het geld van papa.’
Ze moest eens weten, dacht Melissa. Dat geld was er doorheen gevlogen en ze hadden nu zelfs een schuld van ruim veertigduizend euro, omdat de verbouwing van hun huis wat hoger was uitgevallen dan gepland. De luxe camper was ook nog niet afbetaald.
Er viel een ongemakkelijke stilte. In tegenstelling tot haar zussen, had Melissa niet veel gemeen met haar moeder. Het klonk gek, maar moeder was wars van luxe, leefde eigenlijk heel sober en gaf veel aan goede doelen. Teveel had Rob gezegd, ze had het beter aan haar kinderen kunnen geven. Het was toch van de gekken, dat zij ieder dubbeltje om moesten draaien, terwijl die dakloze nietsnutten er riant bijzaten?
Melissa roerde wat door het theekopje, dat onderdeel was van het afschuwelijke servies met de pauwen en alleen voor de visite uit de kast gehaald werd.
‘Prachtig kopje mama.’zei Melissa om maar eens een onderwerp aan te snijden.
Moeder knikte, ‘Ik ben er ook zeer aan gehecht, het was een cadeau van je vader. Het was niet eens duur, maar daar gaat het niet altijd om hè, meisje?’
Een kwartiertje later stapte de dochter maar eens op, ze kuste haar moeder op de wang en vertrok.
Ze werd uitgezwaaid door de hoogbejaarde dame, die ondersteund werd door haar verzorgster.
‘Arme Melissa, ik hoop dat ze ooit begrijpt dat er meer in het leven is dan bezit. Ik ben bang dat ik haar teveel verwend heb.’

Twee weken later overleed de oude vrouw.
Tijdens de begrafenis zaten de dochters onophoudelijk te snikken. Ondanks haar hoge leeftijd, was hun moeder nog niet te missen.
Ze werd geprezen om haar maatschappelijke bewogenheid en gulheid naar de minderbedeelden. Een dakloze moeder, die ze regelmatig bezocht en ondersteund had, zong een lied waarin liefde voor de vrouw en verdriet om haar overlijden klonk.

Precies een maand na de teraardebestelling, kwamen de zussen en hun echtgenoten samen bij de notaris. Het testament zou voorgelezen worden.
Melissa had zich in stemmig zwart gekleed en drukte een kanten zakdoekje tegen haar betraande ogen. Het was goed uitgekomen dat ze wat verkouden was, zodat het gesnotter er behoorlijk echt uitzag.
Eindelijk was het moment daar. Ze zouden uit hun financiële misère verlost worden.
Na een kort, persoonlijk welkom begon de notaris aan het zakelijke gedeelte.
‘Het testament is redelijk gemakkelijk samen te vatten. Het huis en de inboedel worden ondergebracht in een stichting en opengesteld voor dakloze moeders. Van die stichting worden de oudste dochter, Louisa, en ik toezichthouders. Daarnaast wordt het kapitaal verdeeld onder Louisa, Lotte en Melissa.  Helaas is dat door ongelukkige beleggingen behoorlijk geslonken. Toch blijft er voor iedere dochter nog een aanzienlijk bedrag over. Dit bedrag wordt in een fonds gestort dat de komend tien jaar vijftigduizend euro per persoon uitkeert.’
Melissa gaf een kreet, ‘Maar vijftig duizend per jaar? Waar zijn de miljoenen gebleven?’
‘Helaas mevrouw, zoals ik al zei: ongelukkige beleggingen…’ verontschuldigde de notaris zich.
‘Maar,’ ging de man opgewekt verder ‘uw moeder heeft tevens bepaald, dat het servies met de pauwen, waar u zo gek op bent, u toekomt.’
Nu pas stroomden de tranen Melissa oprecht over de wangen.

De terugkeer van ‘Julius’

Wanneer je werkt met senioren, kun je verwachten dat er zo links en rechts mensen wegvallen.
Ook bij ‘mijn’ verzorgingstehuis is dat zo.
In het kleine jaar dat ik er werk, is er een aantal overleden. Anderen hadden intensievere zorg nodig en vertrokken naar een verpleeghuis. Een paar vielen, braken een heup en gingen daarna  zo hard achteruit dat ze niet meer in de koffiezaal verschenen.
Het blijft moeilijk, vooral als je met zo iemand een goede klik hebt.
Maar zo heel af en toe gebeurt er een wonder.
De heer V. bijvoorbeeld. Alleenstaand, begin vijftig, veel te jong eigenlijk voor een verzorgingstehuis. Maar door een hersenbloeding afhankelijk geworden van de zorg.
Twaalf weken geleden werd hij met spoed in het ziekenhuis opgenomen. Zijn slechte nieren leken het op te geven en ook andere organen hadden het zwaar.
We hadden er een hard hoofd in.
Van zijn vrienden hoorden we dat hij nog nauwelijks aanspreekbaar was.
Na acht weken was hij toch weer zover opgeknapt dat hij naar een revalidatiecentrum mocht om verder te herstellen.
En vandaag kwam hij, als een Julius Caesar in zijn scootmobiel de zaal binnenrijden.
Sinterklaas zal nooit zo’n glorieuze intocht mee hebben gemaakt.
Er werd naar hem gezwaaid, handen geschud en zoenen uitgewisseld.
Ik werd er emotioneel van, want meneer V. is zo’n man waar ik een klik mee heb en dit hadden we toch echt niet verwacht.
Ik gaf hem spontaan drie zoenen.
‘Kijk,’ zei hij. ‘Is het toch allemaal niet voor niets geweest.’

Talen

Zelfverzekerd stond de man voor de kraam van de taalopleidingen.
‘Meneer, wat dacht u ervan om een taal te leren.’ vroeg het meisje dat de kraam bemande.
‘Niet nodig. Je kunt geen taal zo gek verzinnen of ik spreek het. Al voor mijn zesde sprak ik vloeiend Engels, Duits en Frans. Een jaar later heb ik daar Spaans en Italiaans bij gedaan. In de loop der jaren heb ik diverse Aziatische talen bijgeleerd alsmede Arabisch en Russisch. U ziet het mevrouwtje, mij valt niets meer aan te leren.
Dan heb ik hier dé opleiding voor u:
‘Zwijgen in alle talen.’

 

De violist

Wilfred was geniaal in zijn vak.
Al op jonge leeftijd had de muziek hem gegrepen.
Als kleuter kon hij uren luisteren naar de langspeelplaten van zijn opa. Met gesloten ogen dronk hij de klanken in.
Klassieke muziek, flinke dramatische stukken. Daar hield hij van.
Op zijn achtste kreeg hij zijn eerste viool. Les had hij niet nodig: hij leerde het zichzelf wel aan.
Al snel speelde hij de sterren van de hemel.
Uren bracht hij door met zijn geliefde muziekinstrument.
Zijn moeder maande hem wel eens naar buiten te gaan, om met vriendjes te spelen.
Maar Wilfred had geen vriendjes. Die begrepen niets van zijn muzikale keuze.
‘Klassiek is voor oude mensen,’ zeiden ze  ‘luister hier maar eens naar.’ En ze hadden hem een onmuzikale herrie laten horen. Het was afgrijselijk.
Thuis had hij snel de muziek van Camille Saint-Saëns  opgezet. De ‘Danse macabre’ was zijn lievelingsstuk.
Ondanks het uitzonderlijke niveau van zijn vioolspel, was er geen plek voor hem op het conservatorium. Want noten lezen kon hij niet. Dat vond hij maar onzin. Muziek maken, ging om de emotie, het gevoel. Dat kreeg je niet door een paar zwarte stippen op een notenbalk te volgen.
Zijn muzikale ster steeg. Maar terwijl zijn carrière een vlucht nam, begon zijn gedrag bergafwaarts te gaan.
Hij studeerde twintig uur per dag, sliep nauwelijks en alleen als er voedsel in huis was, at hij wat.
Vlak voor zijn eenentwintigste verjaardag had hij zijn eerste grote optreden in een uitverkocht Concertgebouw.
De muziek nam bezit van hem. Het zweet gutste over zijn lijf, zijn ogen draaiden wild, het uitgemergelde lichaam wankelde en terwijl de laatste tonen klonken, zakte hij in elkaar. Een toegesnelde arts kon niets meer voor hem doen.
Wilfred was dood. Gestorven tijdens de uitvoering van zijn geliefde Danse Macabre.
——
geschreven voor WE-300 bezetenheid

 

 

De violist

Wilfred was geniaal in zijn vak.
Al op jonge leeftijd had de muziek hem gegrepen.
Als kleuter kon hij uren luisteren naar de langspeelplaten van zijn opa. Met gesloten ogen dronk hij de klanken in.
Klassieke muziek, flinke dramatische stukken. Daar hield hij van.
Op zijn achtste kreeg hij zijn eerste viool. Les had hij niet nodig: hij leerde het zichzelf wel aan.
Al snel speelde hij de sterren van de hemel.
Uren bracht hij door met zijn geliefde muziekinstrument.
Zijn moeder maande hem wel eens naar buiten te gaan, om met vriendjes te spelen.
Maar Wilfred had geen vriendjes. Die begrepen niets van zijn muzikale keuze.
‘Klassiek is voor oude mensen,’ zeiden ze  ‘luister hier maar eens naar.’ En ze hadden hem een onmuzikale herrie laten horen. Het was afgrijselijk.
Thuis had hij snel de muziek van Camille Saint-Saëns  opgezet. De ‘Danse macabre’ was zijn lievelingsstuk.
Ondanks het uitzonderlijke niveau van zijn vioolspel, was er geen plek voor hem op het conservatorium. Want noten lezen kon hij niet. Dat vond hij maar onzin. Muziek maken, ging om de emotie, het gevoel. Dat kreeg je niet door een paar zwarte stippen op een notenbalk te volgen.
Zijn muzikale ster steeg. Maar terwijl zijn carrière een vlucht nam, begon zijn gedrag bergafwaarts te gaan.
Hij studeerde twintig uur per dag, sliep nauwelijks en alleen als er voedsel in huis was, at hij wat.
Vlak voor zijn eenentwintigste verjaardag had hij zijn eerste grote optreden in een uitverkocht Concertgebouw.
De muziek nam bezit van hem. Het zweet gutste over zijn lijf, zijn ogen draaiden wild, het uitgemergelde lichaam wankelde en terwijl de laatste tonen klonken, zakte hij in elkaar. Een toegesnelde arts kon niets meer voor hem doen.
Wilfred was dood. Gestorven tijdens de uitvoering van zijn geliefde Danse Macabre.
——
geschreven voor WE-300 bezetenheid

 

 

De violist

Wilfred was geniaal in zijn vak.
Al op jonge leeftijd had de muziek hem gegrepen.
Als kleuter kon hij uren luisteren naar de langspeelplaten van zijn opa.
Met gesloten ogen dronk hij de klanken in.
Klassieke muziek, flinke dramatische stukken. Daar hield hij van.
Op zijn achtste kreeg hij zijn eerste viool. Les had hij niet nodig: hij leerde het zichzelf wel aan.
Al snel speelde hij de sterren van de hemel.
Uren bracht hij door met zijn geliefde muziekinstrument.
Zijn moeder maande hem wel eens naar buiten te gaan, om met vriendjes te spelen.
Maar Wilfred had geen vriendjes. Die begrepen niets van zijn muzikale keuze.
‘Klassiek is voor oude mensen,’ zeiden ze  ‘luister hier maar eens naar.’ En ze hadden hem een onmuzikale herrie laten horen. Het was afgrijselijk.
Thuis had hij snel de muziek van Camille Saint-Saëns  opgezet. De ‘Danse macabre’ was zijn lievelingsstuk.
Ondanks het uitzonderlijke niveau van zijn vioolspel, was er geen plek voor hem op het conservatorium. Want noten lezen kon hij niet. Dat vond hij maar onzin. Muziek maken, ging om de emotie, het gevoel. Dat kreeg je niet door een paar zwarte stippen op een notenbalk te volgen.
Zijn muzikale ster steeg. Maar terwijl zijn carrière een vlucht nam, begon zijn gedrag bergafwaarts te gaan.
Hij studeerde twintig uur per dag, sliep nauwelijks en alleen als er voedsel in huis was, at hij wat.
Vlak voor zijn eenentwintigste verjaardag had hij zijn eerste grote optreden in een uitverkocht Concertgebouw.
De muziek nam bezit van hem. Het zweet gutste over zijn lijf, zijn ogen draaiden wild, het uitgemergelde lichaam wankelde en terwijl de laatste tonen klonken, zakte hij in elkaar. Een toegesnelde arts kon niets meer voor hem doen.
Wilfred was dood. Gestorven tijdens de uitvoering van zijn geliefde Danse Macabre.
 


geschreven voor WE-300 bezetenheid