Maryam

Gehaast keek Maryam op de klok.
Al tien voor half elf. En om half elf had ze een afspraak met Aagje Meijer.
Ze griste haar jas van de kapstok, controleerde of ze haar sleutels had en deed de deur achter zich dicht.
Gelukkig hoefde ze niet lang te wachten op de bus die haar naar de Groenlingstraat zou brengen.
Nadat ze een plaatsje had gevonden, pakte ze haar mobieltje uit de tas en belde het nummer van Aagje en Simon. Ze liet hem een aantal keren overgaan. Toen er niet opgenomen, werd verbrak ze de verbinding.
‘Zeker in de tuin.’ dacht ze.
Ze keek naar buiten. Haar gedachten gingen terug naar vijf jaar geleden.
Ze was net met haar gezin in Nederland komen wonen, nadat ze hun vaderland Afghanistan ontvlucht waren.
Haar man, Daoud, en zij waren docent op de Universiteit in Kaboel.
Onder het Taliban regime werd het werken haar onmogelijk gemaakt.
Toen Daoud sympathiseerde met de oppositie, werd hun leven in Afghanistan een hel.
Daoud verloor zijn baan, werd opgepakt en gemarteld. Na een week van onzekerheid had ze hem meer dood dan levend thuis gekregen. Het had maanden
geduurd totdat hij weer hersteld was.
Tot twee keer toe was hij ontsnapt aan een aanslag. Haar huis was meerdere keren overhoop gehaald door de Taliban. Daarbij hadden ze alles kort en klein geslagen. Haar boeken, waar ze zo zuinig op was, werden verbrand.
Toen ook haar twee kinderen werden bedreigd, besloten ze het land te ontvluchten.
Via een neef hadden ze valse papieren weten te bemachtigen en waren ze naar Pakistan gevlucht.
Van daaruit waren ze naar Nederland gegaan, waar een oom van haar woonde.
De eerste jaren waren moeilijk geweest. Ze sprak de taal niet, begreep niets van de cultuur en ze maakte zich doorlopend zorgen om haar familieleden, van wie ze maar amper bericht kreeg.
Maryam en Daoud woonden met hun gezin op een kamer in het asielzoekerscentrum. Het was klein, ze hadden geen privacy, maar ze waren veilig.
Op een dag had ze kennis gemaakt met Mejuffrouw Meijer. Ze was vrijwilliger op het asielzoekerscentrum. Ze gaf Nederlandse les en hielp de vrouwen wegwijs in de Nederlandse maatschappij.
Ze ging met ze boodschappen doen, vertelde hen welke boter je op het brood smeerde en welke je kon gebruiken om te bakken. Ze had hen fietsen geleerd en laatst nog boerenkool met ze gekookt.
Na een actie op haar school hadden de vrouwen een eigen mobieltje gekregen. Het waren afdankertjes van de leerlingen, maar Maryam en de andere vrouwen waren blij met deze luxe.
Daoud en Maryam leerden snel en ze hadden het Nederlands redelijk snel onder de knie. Dat wil zeggen dat ze zich mondeling begrijpelijk konden uitdrukken, al begrepen ze alles nog lang niet.
Hun kinderen, de tweeling Farah en Jamal, hadden eerst les gekregen op het asielzoekerscentrum, maar sinds een jaar gingen ze naar de basisschool in het dorp.
Rond die zelfde tijd hadden ze een verblijfsvergunning gekregen en waren ze in hun eigen huisje getrokken. Eindelijk hadden ze weer een thuis.
De tweeling was nu negen jaar en zat in groep vier. Ze spraken inmiddels beter Nederlands dan Afghaans. Kinderen leerden snel. Ze hadden  vriendjes gemaakt en van nachtmerries was geen sprake meer.
Maryam was dankbaar, ze hadden het goed. Daoud had een baan gekregen bij een uitgever en zij werkte parttime op een kinderdagverblijf.
Ze schrok op uit haar gedachten toen de bus bij de halte stopte waar zij uit moest stappen.
Ze had met Mejuffrouw Meijer afgesproken dat ze een gastles zou verzorgen op de middelbare school waar Aagje op de administratie werkte. Ze zou wat
vertellen over hun leven in Afghanistan en later als asielzoeker in Nederland.
Aagje hoopte dat er zo meer begrip voor buitenlanders zou ontstaan bij de tieners.
Vandaag zouden ze het een en ander doornemen.
Maryam haastte zich naar het huis van Aagje en Simon en belde aan.
Toen er niet open werd gedaan belde ze nog een keer aan.
Vreemd, dacht Maryam, we hadden toch duidelijk afgesproken om half elf en het is nu zelfs bijna tien minuten later.
Het is niets voor Aagje om een afspraak te vergeten.
Ze keek door het raam naar binnen, maar zag geen beweging. Ook in de tuin was niemand te zien.Ze belde nog een keer aan en toen er nog niet gereageerd werd besloot ze maar een kijkje door de brievenbus te nemen.
Daar zag ze onderaan de trap een figuurtje liggen in een grijze twinset en een geruite rok aan: Aagje.
Ze was waarschijnlijk van de trap gevallen en lag nu roerloos in de gang.
Maryam belde 112, wat een geluk dat Aagje haar dat allemaal geleerd had. Met de mobiel aan het oor rende ze naar de buurman, een broer van Simon en belde lang aan.
Toen Peter zijn hoofd om de deur stak vertelde ze hem dat Aagje bewusteloos onder aan de trap lag.
Snel pakte hij de sleutel en liepen ze het huis in.
Maryam knielde bij Aagje neer. Er liep een straaltje bloed uit een snee op haar hoofd en ze zag er grauw uit.
Maryam probeerde haar pols te voelen.
Met tranen in haar ogen keek ze naar Peter op.
“Ik voel niets.”
Achter zich hoorde ze iemand binnen komen.
“Wat moet dit voorste….Aagje!!”
Het was Simon. Bleek van schrik zakte hij naast zijn vrouw op de grond.
“Aagje, wordt wakker. Zeg iets!”
Maar Aagje bleef roerloos liggen.

Wordt vervolgd

Zeg het maar: