Sylvia

Sylvia hoefde eigenlijk niet meer op de zwangerschapstest te kijken. Ze wist gewoon zeker dat ze zwanger was. Ze was misselijk, haar borsten waren gespannen en het belangrijkste was, dat ze al drie weken geleden ongesteld had moeten worden.
Toen ze de uitslag van het venstertje af las, schrok ze dan ook niet meer zo heel erg.
Maar hoe moest het nu verder. Ze was zeventien. Ricardo wilde niets met de baby te maken hebben, dat had hij haar al duidelijk gemaakt toen ze haar vermoeden vertelde. Hij had haar gezegd een abortus te plegen. Maar haar eigen kind vermoorden? Dat nooit.
Ze was bang voor de reactie van haar ouders. Haar vader zou zo teleurgesteld zijn in haar. Hij verwachtte zoveel van zijn enige dochter. En als ze hem zou vertellen dat de vader van haar kind ook nog gekleurd was, dan brak de hel helemaal los. Van haar moeder had ze weinig steun te verwachten, die was doodsbenauwd voor haar man.
Ze wikkelde de test in een stuk wc papier en stopte het onderin de prullenbak.
Ze deed de deur van het schooltoilet open en net op dat moment kwam Mejuffrouw Meijer aangelopen. Ze werkte op de administratie van hun school.
“Sylvia, meisje, gaat het wel goed met je? Je ziet er niet zo goed uit.” sprak ze bezorgd.
“Eigenlijk niet.” antwoordde Sylvia met een bibberige stem.
“Kom maar even met me mee naar mijn kantoor, dan zal ik wat thee voor je maken.”
Gedwee volgde Sylvia het kleine vrouwtje met haar grijze twinset en geruite rok.
“Ga maar even zitten. Moet ik je ouders bellen, zodat ze je kunnen ophalen?”
“Nee, laat maar, het gaat wel weer.” maar tegelijkertijd overspoelde een golf van misselijkheid haar en ze kon nog maar ternauwernood de wasbak halen om in over te geven.
“Ach kind toch,” zei Mejuffrouw Meijer toen Sylvia begon te huilen, “is het zo erg?”
“Ja,”snikte ze “ik ben zwanger.”
 Mejuffrouw Meijer sloeg een arm om het huilende meisje en gaf haar een paar tissues uit de doos die altijd op haar bureau stond..
“Mijn vader vermoordt me.”
Nu was dit niet de eerste keer dat Aagje Meijer dit nieuws hoorde uit de mond van een tienermeisje en ze wist ook dat er nog nooit echt een slachtoffer gevallen was.
“Stil maar,” suste ze “zo erg zal het toch niet zijn.”
Maar eigenlijk had ze er niet zo heel veel vertrouwen in.
De heer Verburg was een strenge, zeer koppige man.
“Zal ik met je meegaan om met je ouders te praten?” bood ze aan.
Sylvia was inmiddels wat gekalmeerd. “Nee, dank u. Ik moet dit alleen doen.”
Na nog een kopje thee, verliet het meisje het kantoor. Aagje meldde haar ziek.
Het gesprek met haar ouders was slecht verlopen. Sylvia’s vader was in woede uitgebarsten, wilde de vader van het kind vermoorden en haar nooit meer zien. Hij had haar moeder opgedragen een tas voor hun dochter te pakken, en had Sylvia gezegd onmiddellijk het huis te verlaten. Toen was hij naar zijn kantoor vetrokken
Sylvia wist niet waar ze heen moest. Eigenlijk kwam er maar een persoon in haar op: Mejuffrouw Meijer.
“Kom maar binnen.” had die gezegd toen ze het kind met de weekendtas voor haar deur zag staan.
Ze had haar iets te eten gegeven en in bed gestopt.
Sylvia was een weekje bij Mejuffrouw Meijer gebleven.
“Sylvia, ik heb een adresje voor je gevonden bij een neef van me.” zei Mejuffrouw Meijer. “Hij en zijn vrouw hebben zelf drie kinderen en daarnaast nog de zorg voor twee pleegkinderen. Een vroegere leerling van me, Arjan, woont ook boven zijn bedrijf. Ze willen je graag opvangen tijdens je zwangerschap en de tijd daarna, totdat je iets voor jezelf en de baby kan vinden.”
‘s Woensdagsavonds hadden Henk en Leny Meijer haar opgehaald.
Ze woonden in het noorden van het land en Henk had een garagebedrijf.
Sylvia voelde zich al snel thuis en hielp Leny in de huishouding.
De maanden gingen snel en haar zwangerschap verliep voorspoedig.
Ze was goede vrienden geworden met Arjan. Hij vertelde haar dat Mejuffrouw Meijer ervoor gezorgd had dat hij nu een baan en woonruimte had, nadat hij ‘íets stoms’ gedaan had.
Intussen had Aagje Meijer ook niet stilgezeten. Ze had een paar bezoekjes gebracht aan de ouders van Sylvia.
Ze probeerde hen te overreden Sylvia en het kind weer in hun huis te ontvangen.
Helaas was Verburg koppiger, dan ze dacht. Maar ze gaf het niet op.
Uiteindelijk was de dag aangebroken van de bevalling.
Leny was geen moment van Sylvia’s zijde geweken en na een redelijk vlotte bevalling, was Joël ter wereld gekomen. Ze zou een paar dagen in het ziekenhuis blijven om Leny wat te ontlasten.
Sylvia lag prinsheerlijk in bed. Even maakte ze zich geen zorgen over haar toekomst. Nu genoot ze alleen van haar zoontje, een prachtig mannetje met donkere haartjes.
Arjan zat naast haar bed op een stoel, hij was verrukt van het kleine jochie, maar nog meer van diens moeder.
Ze bewonderden de kleine Joël en moesten lachen toen hij in zijn slaap een pruillipje trok.
Plotseling hoorden ze tumult op de gang.
“Waar is ze, waar is mijn dochter.” hoorde ze een bekende stem bulderen.
Voordat iemand hem kom tegenhouden vloog meneer Verburg de kamer van Sylvia binnen.
Toen hij zijn dochter in bed zag zitten, bleef hij verbluft staan.
Hij keek achterom en zei tegen de vrouw achter hem. “U zei dat het slecht met haar ging, dat ze het misschien niet zou overleven.”
“Dan heb ik het blijkbaar niet goed begrepen,” verontschuldigde Mejuffrouw Meijer zich, “maar nu u hier toch bent, kunt u net zo goed even kennis maken met uw kleinzoon.”
Sylvia’s moeder had zich voorbij de twee gewrongen en hield haar dochter huilend in de armen. “Lieverd, het spijt me zo.”
“Kijk mam, pap…dit is Joël” zei Sylvia zachtjes, terwijl ze het kind in de armen van zijn oma legde.
Arjan was opgestaan. Als die man zijn Sylvia of Joël iets aan zou doen, zou hij hem tegen de grond slaan. Of het haar vader was of niet.
Maar het was niet nodig. Toen de angst, dat zijn dochter mogelijk zou sterven, gezakt was en hij het kleine hummeltje in de armen van zijn vrouw zag liggen, smolt de harde IJsbrand.
“Sylvia…” begon hij.
“Hallo Arjan, hoe gaat het met je.” zei Mejuffrouw Meijer tegen de jongeman, die iets ontspande nu het grootste gevaar geweken leek.
“Loop even met me mee naar de gang, dan kunnen we een beetje bijpraten. Ik heb je zo lang niet gesproken.”
Verbijsterd liep de jongen achter de kleine vrouw aan. Ze had het weer geflikt.
Aagje deed de deur achter hen dicht. Ze keek nog even door de ruit en zag dat de opa zijn kleinzoon behoedzaam in de armen nam.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zeg het maar: