Simon

Simon werd wakker en het duurde een paar ogenblikken, voordat hij doorhad waar hij was.
Hij lag in het ziekenhuis in Marseille, waar hij was opgenomen nadat hij een hartaanval had gehad.
Cecile, zijn lievelingsverpleegster, keek om het hoekje van het gordijn dat om zijn bed hing. “Bonjour monsieur Simon, hoe gaat het vandaag.” Ze had een dienblad bij zich, waar zijn ontbijt op stond. Het was lang geleden dat er zo goed voor hem gezorgd werd.
Zijn moeder was tijdens de geboorte van zijn jongste broer Koen, overleden. Zijn vader kon het gezin met negen kinderen niet aan en droeg ze over aan de kinderbescherming. Voor de jongsten werd een pleeggezin gevonden, maar Simon kwam in een weeshuis terecht. Daar had hij het snel gezien en op zijn vijftiende scheepte hij zich in aan boord van een vrachtschip.
Jarenlang had hij gevaren, de hele wereld had hij over gereisd.
Drie jaar geleden, op zijn vijfenvijftigste was hij met pensioen gegaan en tijdelijk bij zijn broer Peter gaan wonen. Peter was, net als hij, vrijgezel en woonde al bijna zijn hele leven in het kleine huisje aan de Groenlingstraat.
Wanneer het Simon te benauwd werd, trok hij erop uit met zijn zeilbootje of oude Kever.
Na een paar weken of maanden, kwam hij dan weer bijtanken bij zijn broer.
Daar had hij Aagje ontmoet, de buurvrouw van Peter.
De eerste keer dat hij haar zag, had hij een beetje moeten gniffelen. Gehuld in haar ‘uniform’ de geruite rok en grijze twinset, leek Aagje Meijer wel uit een andere tijd te komen. Zo heel anders dan de vrouwen die hij kende van zijn reizen.
Ze waren aan de praat geraakt en Aagje had hem uitgenodigd om een keer een kopje koffie te komen drinken. Een beetje tegen zijn zin had hij de uitnodiging aangenomen, want waar moest hij het de hele avond met haar over hebben. Na de koffie zou hij direct opstappen met de smoes dat hij nog een telefoontje moest plegen.
Maar het was een heel gezellige avondje geworden. Een beetje onhandig had hij op de kleine stoel gezeten waar hij met zijn een meter negentig te groot voor was en zijn handen waren te grof voor het fijne porseleinen kopje dat ze hem aanreikte. Maar de koffie smaakte uitstekend en de sfeer was goed.
Aagje luisterde aandachtig naar zijn reisverhalen en op zijn beurt genoot hij van de verhalen die zij vertelde over haar werk op school, haar collega’s en de studenten.
Om half tien had ze hem een borreltje ingeschonken, zelf nam ze een glaasje fris.
Hij wist dat ze altijd bijtijds naar bed ging en om half elf was hij opgestapt met de belofte de volgende woensdag weer te komen en zo waren hun wekelijkse avondjes begonnen.
Langzaamaan ging hij zich hechten aan dat kleine vrouwtje.
Het verwarde hem, een vrouw paste niet in zijn leven. Hij besloot wat meer afstand te nemen en trok er weer op uit met zijn kever. Zuid-Frankrijk dit keer. Hij verdiende er de kost door te helpen met de druivenpluk. Na een paar weken was hij richting zuidkust vertrokken.
Daar was hij niet goed geworden. Hij was misselijk en voelde een knellende band om zijn borst. Hij was op straat in elkaar gezakt en omstanders hadden de ambulance gebeld. Van de eerste dag wist hij niet veel meer. Ze hadden hem gedotterd en nu lag hij aan de hartbewaking. Gisteren hadden ze Peter gebeld.
Simon besloot maar eens een dutje te doen, hij was nog steeds verschrikkelijk moe.
Hij droomde dat hij met zijn zeilboot over de Middellandse Zee voer. Aagje zat bij hem en hij rook de scherpe geur van verse sinaasappelen. Hij deed zijn ogen open en een moment dacht hij dat Cecile naast zijn bed zat, maar toen herkende hij Aagje. Ze zag er heel anders uit dan normaal. Ze droeg een spijkerbroek en een wit bloesje en haar normaal keurig gekapte haar zat door de war, dat kwam vast door dat malle hoedje dat ze op haar schoot had liggen.
Ze maakte een sinaasappel schoon. “Hallo Simon,” ze lachte naar hem “hoe gaat het met je?” Haar stem klonk licht bezorgd. Simon keek haar nog steeds stomverbaasd aan, “Maar, hoe…”
“Peter vertelde me dat je in het ziekenhuis lag, toen heb ik de TGV naar Marseille genomen en ben direct naar het ziekenhuis gegaan. Ik spreek namelijk aardig goed Frans, moet je weten.”
“Aagje Meijer,” zuchtte Simon, “Wat ben je toch een wereldvrouw.”
Hij trok haar zachtjes naar zich toe.
Toen Cecile even om het hoekje keek om te controleren waarom monsieur Simons hartslag ineens zo omhoog ging, trok ze zich glimlachend terug en liet de twee tortelduifjes alleen.

Een gedachte over “Simon

  1. Aagje is inderdaad een weredwijf en wat een geweldige vondst van die hartslag!
    Ik ben in staat alle Aagje-verhalen in een keer uit te lezen, maar als ik dat nou niet doe, heb ik morgen nog iets om naar uit te kijken… Tot morgen dus!

    Like

Zeg het maar: