Aagje, valentijnspecial

Aagje Meijer genoot van haar pensioen.
Nooit had ze kunnen bedenken dat het leven zonder school haar zo zou bevallen.
Haar hele werkzame leven had ze doorgebracht op de administratie van een middelbare school, maar toen Simon in haar leven was gekomen, was ze steeds minder gaan werken en vlak voor  de laatste zomervakantie had ze afscheid genomen van ‘haar’ kinderen, zoals ze ze altijd liefdevol noemde. Uiteindelijk was ze ook ‘hun’ juffrouw Meijer geweest en zo werd er op die mooie zomerdag menig traantje weggepinkt.
Nu was er zo’n driekwart jaar verstreken. Omdat ze niet van stilzitten hield en wel ontzettend veel van mensen, werkte ze twee ochtenden op vrijwillige basis bij een opvangtehuis voor tienermoeders, ze hielp de jonge moeders bij de verzorging van hun baby’s en leende vaak een luisterend oor. Daarnaast werkte ze nog twee avonden bij een hospice. Ze begeleidde cliënten tijdens de laatste fase van hun ziekte.
Een groter verschil was er niet: de ene dag hield ze een pasgeboren baby in de armen en de dag erna streelde ze de hand van een stervende. Maar Aagje vond het een mooie combinatie. ‘Zo sta ik helemaal  midden in het leven.’ zei ze.
Maar deze maandag was ze vrij.
Samen met Simon genoot ze van haar koffie.
Het was stil in de kamer, alleen het tikken van de klok en het omslaan van een pagina van de krant doorbraken de stilte.
Net toen Aagje op wilde staan om een tweede kopje koffie in te schenken, viel de post op de mat.
‘Vreemd.’ reageerde Simon verbaasd  ‘Normaal gesproken krijgen we nooit post op maandag.’
Even later kwam Aagje terug met de koffie en een rode enveloppe.
  ‘Voor mij.’ zei ze en ze draaide de enveloppe om in haar hand om te kijken of er een afzender op stond. Maar ze zag niets. Snel opende ze de enveloppe.
  ’ Ach Simon, wat lief van je.’
Toen Simon haar verwonderd aankeek verduidelijkte ze: ‘Een Valentijnskaart.’
‘Maar ik heb je niets gestuurd, je weet toch dat dat niets voor mij is.’
  ‘Maar… van wie is hij dan?’ vroeg Aagje.
  ‘Mag ik eens zien?’ vroeg Simon en hij nam de kaart van Aagje aan.
Op de kaart zag hij een beertje met een rafelig oor, met in zijn hand een boekje dat het aandachtig las.
  ‘Ik denk dat de kaart maar van een persoon afkomstig kan zijn, een vurig aanbidder.’ zei Simon een beetje plagerig.
  ‘Je bedoelt….?’
  ‘Inderdaad.’
  ‘Van Plato.’ zeiden ze tegelijk.
‘Ach, die lieve man, hij mist me echt hè? Ik zal de kaart bij zijn kerstkaarten zetten. Wat denk je, zal ik hem een bedankje sturen?’
  ‘Nee,dat hoort niet zo, denk ik, bovendien weet ik niet of Maria van jouw bestaan afweet en je wilt toch geen mooie relatie om zeep helpen?’
  ‘Nee, je hebt gelijk.’
Aagje zette de kaart op het dressoir en keek er nog eens naar, toen ze haar koffie dronk.
  ‘Die Plato.’ glimlachte ze.

Zeg het maar: