‘Hoe vaak moet ik jullie nog zeggen niet met vuur te spelen!’ streng keek Marije haar zesjarige drieling aan. Ternauwernood had ze kunnen voorkomen dat de schuur in vlammen was opgegaan. Drie vieze snoetje keken bedremmeld naar de grond.
‘We wilden een kampvuurtje maken,’ begon Jochem.
‘Om marshmallows te roosteren,’ ging Siem verder.
‘Net als met kerst,’ maakte Jurre de zin van het drietal af, ‘Alleen ging het een beetje hard, maar we hadden het wel onder controle hoor,’ en hij keek stiekem trots naar zijn broers dat hij zo’n moeilijk woord kende.
Marije zuchtte. ‘Hoe kwamen jullie aan de aansteker?’
Siem keek haar vanonder zijn lange krullen aan.
‘Die lag op de bovenste plank in de schuur,’
‘En toen hebben we twee fruitkratjes en een emmer op elkaar gestapeld,’ vervolgde een enthousiaste Jurre het verhaal.
‘En ben ik erop geklommen en heb de aansteker gepakt, zonder te vallen,’ voegde Jochem er aan toe, want vorige week was het nog een beetje misgegaan met klimwerk en was hij lelijk van een gammele constructie afgevallen.
Marije vroeg zich af hoe ze ooit boos kon blijven op haar ondernemende drietal, maar besloot toch in haar rol van strenge opvoeder te blijven.
‘Jullie gaan nu eerst op het bankje voor het huis zitten nadenken en daarna gaan jullie de rotzooi opruimen. Vort!’
Het drietal slofte naar het bankje, waar ze met tegenzin op plaatsnamen.
Oké, opruimen begrepen ze, maar nadenken? Waarover? Ze hadden toch niet expres de boel bijna in de fik gestoken? Ze wilden alleen maar een vuurtje maken voor de marshmallows.
Verveeld trokken ze met hun schoenen strepen in het grind.
Vanuit het keukenraam had Marije een mooi zicht op de jongens. Wat was ze blij dat ze op een boerderij woonden en niet in een stad of nieuwbouwwijk. Ze konden hier eindeloos hun gang gaan, zonder ernstige gevolgen. Soms mijmerde ze over een schattig meisje, met jurkjes en vlechtjes. Wat zou dat rustig zijn.
Na vijf minuten zat de straftijd erop. Het kampvuur was nog niet helemaal afgekoeld, dus de jongens mochten buitenspelen.
‘Op het erf blijven en niet naar de sloot!’ drukte Marije de jongens op het hart.
‘We gaan crossen op het veld!’ joelden ze en weg waren ze.
Marije was in de moestuin aan het werk, toen ze vanuit de verte Siem hoorde schreeuwen.
Met een noodgang fietste hij naar zijn moeder.
‘Mam! Je moet meekomen!! Nu! Naar de sloot!!!’
De angst sloeg Marije om het hart. Naar de sloot? De jongens konden nog niet zo goed zwemmen.
Zo hard ze kon volgde ze haar zoon naar de rand van het veld.
Daar vond ze Jochem op de kant van de sloot, kletsnat en met kroos in het haar. Bij hem zat een klein meisje hartstochtelijk te huilen. Ook zij was doornat en smerig. Verderop zag ze Jurre aan komen fietsen met een vrouw in zijn kielzog.
Opgelucht haalde Marije adem, de jongens waren oké en het meisje zo te horen ook.
’Wat is er gebeurd?’ vroeg ze terwijl ze de kleine meid in haar armen nam en probeerde te sussen.
‘We waren aan het crossen en toen hoorden we een plons,’
Jochem keek op welke broer het verhaal zou overnemen, maar de een was nog buiten adem van het fietsen en de ander was nog onderweg met de moeder van het meisje.
‘Toen zagen we dat ze van de plank in het water gevallen was. Ik probeerde haar eruit te halen, maar toen viel ik er zelf in. Het is helemaal niet zo erg diep, maar ik ging wel onder water. Siem heeft ons er toen uitgetrokken met een touw en Jurre is haar moeder gaan halen.’
Die laatste was op de rampplek aangekomen. Zakte naast het stel in gras en nam het meisje van Marije over. ‘Oh Lilly, ik kan je ook geen minuut alleen laten. Het is altijd wat met jou,’
Jochem moest nog een keer het verhaal vertellen en het werd door toevoegingen van zijn broers al wat spannender.
Vroeg in de avond kwam Bram terug uit de stad waar hij een vergadering van de boerenbond had gehad. Hij hoopte dat de jongens nog niet in bed lagen, want hij kon niet lang zonder ze en wilde nog even met ze stoeien.
Naast de schuur zag hij de restanten van wat een vuur was geweest en bij de achterdeur stond een emmer modderwater waar een stel kleren in was ondergedompeld.
Bij binnenkomst zat de drieling keurig gewassen en gestreken op de bank.
Toen ze hun vader in het vizier kregen vlogen ze op hem af.
‘Pap! We hebben een avontuur meegemaakt!’
‘We hebben Lilly uit de sloot gered,’
‘En morgen komt er een meneer van de krant!’
‘Want we zijn helden!’ riepen ze in koor.
‘Kijk eens aan,’ zei een verbouwereerde Bram, ‘en hoe zit het dan met dat vuur?’
‘Oh, dat is niks.’
‘Een beetje pech,’
‘Helemaal onder controle.’