Met het inzamelen van de kerstbomen, is er definitief een einde gekomen aan de feestdagen en gaan we vrolijk op weg naar het voorjaar.
Dat de natuur aardig van slag is kan iedereen merken, struiken lopen uit, voorjaarsbollen knallen de grond uit en de vogeltjes beginnen al weer actief te worden.
Maar eerst nog het staartje van de kerst.
Afgelopen zaterdag wordt er bij het kantoor aangebeld. Een blik uit het raam maakt duidelijk dat een groepje kinderen van zo’n jaar of tien, druk bezig is met het verdienen van een zakcentje door oude kerstbomen op te halen.
Wij hebben al jaren een nep boom, dus gebaren we vanachter het glas, dat we geen boom in de aanbieding hebben.
Ineens springt er een klein meisje naar voren.
‘Hé, ik ken u. U zit bij ons in de kerk.’ zegt ze vrolijk.
En dat klopt, wij kennen haar ook. Toen Mojo nog een abonnement op een paardenblad had, brachten we regelmatig oude nummers naar haar.
Het groepje loopt verder en belt aan bij onze voordeur.
Ze zijn niet de enigen die denken dat het twee verschillende adressen zijn, dus klop ik weer op het raam om duidelijk te maken, dat ze met dezelfde van doen hebben en er ook hier geen boom is.
Nog geen vijf minuten later wordt er weer aan de deur gebeld.
Verdikkie, denk ik, gaat dit nu zo’n zaterdag worden, waarbij er constant om bomen gezeurd wordt?
Mijn verbazing is goot als hetzelfde groepje kinderen weer voor de deur staat.
‘Mevrouw, mogen we even plassen? Eigenlijk mogen we niet bij vreemden naar binnen. Maar ik ken u.’ zegt de kleine bekende.
De nood lijkt hoog, dus vooruit maar: plassen allemaal!
Als ik denk dat iedereen geweest is, loop ik de gang in om de voordeur goed dicht te doen. Die klemt nogal en inderdaad staat hij nog op een kier.
‘Is iedereen buiten?’ vraag ik aan de kinderen.
‘Ja.’antwoorden ze.
Net als ik de deur wil sluiten, vraagt er eentje:
‘Mevrouw het gaat regenen, mogen we even schuilen en een boterhammetje eten?’
‘Ja, want ik ken u.’ zegt het meisje, terwijl ze enthousiast haar hoofdje knikt.
In een flits zie ik het voor me: acht uitgehongerde, door geld verdwaasde kinderen aan tafel. Zestien – oh nee veertien, want twee ken ik- boze ouders, omdat de kinderen niet bij vreemden mogen eten en er vast een paar bij zitten die een gluten-, koemelk- of weet-ik-veel allergie hebben. Ik besluit heel hardvochtig ze door de regen naar huis te sturen.
Ja jongens, geld verdienen is hard werken.
En nu hoop ik maar, dat ze niet lang boos zijn gebleven. Want tja, ze kennen me nu hè!